Suikerziekte of Diabetes bij de hond
- Suikerziekte of diabetes mellitus bij de hond, wat is dat?
- Wat zijn de verschijnselen van suikerziekte bij de hond?
- Hoe stellen we de diagnose suikerziekte bij de hond?
- De behandeling van suikerziekte.
- De vooruitzichten voor een hond met suikerziekte.
- Complicaties; wat moet ik doen bij ....?
Suikerziekte of Diabetes Mellites bij de hond is een redelijk vaak gestelde diagnose. Over het algemeen is de aandoening gelukkig goed te behandelen, hetzij met de nodige aandacht.Het is daarom goed en belangrijk om een hecht "team" te vormen met uw dierenarts. Eenmaal goed ingesteld kan een hond met suikerziekte in principe net zo oud worden als elke andere hond.
Wat is suikerziekte?
Bij suikerziekte is het glucosegehalte in het bloed te hoog omdat het lichaam te weinig insuline aanmaakt. Deze insuline zorgt ervoor dat het suikergehalte in het bloed geregeld wordt.
Nadere uitleg:
Bij de vertering in de darmen wordt voedsel afgebroken tot voor het lichaam bruikbare bouwstenen. De koolhydraten worden in de darmen voornamelijk afgebroken tot een suiker dat glucose wordt genoemd. Glucose wordt vanuit de darm in het bloed opgenomen en na een maaltijd stijgt dus het aanbod van glucose vanuit de darm aan het bloed.Voor de lichaamscellen is glucose bijna onmisbaar, niet alleen als bouwsteen maar ook als brandstof.
Lichaamscellen nemen alleen glucose uit het bloed op als ze daartoe door het hormoon insuline zijn aangezet. Insuline, dat wordt gemaakt door bepaalde cellen in de alvleesklier, zorgt er dus voor dat de lichaamscellen voldoende glucose kunnen opnemen en bovendien zorgt insuline er zo voor dat het glucosegehalte in het bloed binnen nauwe grenzen blijft.
Als er te weinig insuline is, blijft er teveel glucose in het bloed achter en is er sprake van suikerziekte. Bij suikerziekte is dus het glucosegehalte in het bloed, ook wel het bloedsuikergehalte genoemd, verhoogd. De lichaamscellen daarentegen hebben bij een tekort aan insuline juist een gebrek aan de brandstof en bouwsteen glucose.
Wat zijn de verschijnselen van suikerziekte?
Als er veel glucose in het bloed aanwezig is, zal er via de nieren glucose met de urine verloren gaan. De glucose in de urine
trekt extra vocht mee waardoor de hond meer gaat plassen.Om niet uit te drogen, zal de hond vervolgens ook meer moeten drinken. Omdat glucose een belangrijke brandstof is die nu verloren gaat, zal de hond meer gaan eten, maar desondanksgewicht gaan verliezen. Als de hond niet wordt behandeld, verslechtert uiteindelijk de eetlust en de algemene conditie.
De belangrijkste verschijnselen van suikerziekte zijn:
- Veel drinken
- Veel plassen
- Honger (in eerste instantie)
- Vermageren
- Braken (later stadium)
- Staar (bij langdurig slecht gereguleerde suikerziekte
Hoe stellen we de diagnose suikerziekte?
De waargenomen verschijnselen wijzen vaak wel in de richting van suikerziekte maar kunnen ook bij andere ziekten voorkomen. De definitieve diagnose wordt gesteld wanneer bij de hond met verschijnselen van suikerziekte (bij herhaling) een te hoog glucosegehalte in het bloed wordt aangetoond (en ook de urine glucose bevat).
Hoe ontstaat suikerziekte bij de hond?
Niet in alle gevallen is volledig duidelijk waarom suikerziekte bij een hond ontstaat. Maar vaak zijn andere ziekten of behandeling met bepaalde medicijnen de oorzaak van het ontstaan van suikerziekte bij de hond. Suikerziekte ontstaat in deze situaties doordat de werking van insuline wordt tegengegaan door andere hormonen. Om dit te compenseren moet de alvleesklier meer insuline maken. Als dit niet lukt, of als de alvleesklier op den duur uitgeput raakt, is er niet voldoende insuline om het bloedglucosegehalte binnen de normale grenzen te houden en is er sprake van suikerziekte.
Bij het syndroom van Cushing produceren de bijnieren te veel van het hormoon cortisol. Cortisol vermindert de gevoeligheid van cellen voor insuline. Ook een langdurige behandeling van uw hond met corticosteroiden (zoals dexamethason of prednisolon), door dierenartsen onder andere vaak gebruikt om jeuk tegen te gaan, kunnen op deze wijze leiden tot het ontstaan van suikerziekte.
Suikerziekte komt vaker voor bij teven dan bij reuen. De oorzaak hiervan is dat de eierstokken gedurende een periode van 8 tot 10 weken na elke loopsheid het hormoon progesteronafgeven. Dit progesteron kan bij de teef leiden tot een verhoogde productie van groeihormoon. Dit groeihormoon gaat, net als de eerdergenoemde bijnierschorshormonen, de werking van insuline tegen. Juist in deze periode, na de loopsheid, kan dan ook suikerziekte ontstaan bij de teef. Als suikerziekte in deze periode ontstaat bij uw teef, moeten de eierstokken zo snel mogelijk worden weggenomen. Door het weghalen van de eierstokken stopt namelijk de verhoogde productie van groeihormoon weer en kan in de alvleesklier misschien toch nog voldoende insuline worden gemaakt om de suikerziekte weer te laten verdwijnen.
Ook teven waarbij de loopsheid met medicijnen wordt voorkomen hebben een licht verhoogde kans op suikerziekte. De medicijnen die worden gebruikt om de loopsheid te voorkomen lijken namelijk heel erg veel op het lichaamseigen hormoon progesteron. Net als progesteron kunnen ze dus ook leiden tot een verhoogde productie van groeihormoon en vervolgens resulteren in suikerziekte.
Teven waarbij de eierstokken operatief zijn verwijderd (castratie) hebben veel minder risico op het ontstaan van suikerziekte. Gecastreerde teven (in de volksmond vaak gesteriliseerde teven genoemd) worden namelijk niet meer loops (en produceren dus ook geen progesteron meer) en hebben uiteraard ook geen medicijnen meer nodig om de loopsheid te voorkomen.
De behandeling van suikerziekte
Suikerziekte bij de hond wordt al sinds jaar en dag behandeld met 1x per dag insuline injecties. Onderzoeken hebben nu echter uitgewezen dat we net als bij de kat met 2x per dag prikken een veel gelijkmatigere suikerspiegel in het bloed krijgen. Zeker een oplossing voor veel slecht te reguleren patienten. Meer weten? Wij helpen u graag verder!
Belangrijke punten in een succesvole behandeling van suikerziekte:
- Regelmatige en nauwkeurige dosering insuline.
- Regelmatig bewegings en voedingspatroon.
- Het flesje insuline moet RECHTOP! in de koelkast worden bewaard.
- Voor gebruik moet het flesje insuline worden gezwenkt (en niet geschud!!).
- Regelmatig goed overleg en controle met en door uw dierenarts.
Injecties met Caninsulin
Suikerziekte wordt veroorzaakt door een tekort aan insuline. Daarom moet dit tekort dagelijks, op vaste tijdstippen, worden aangevuld met een insuline-injectie. De eigenaar van een hond met suikerziekte zal dus moeten leren insuline onderhuids te injecteren.
Leren injecteren
U moet uw hond gaan injecteren; dit lijkt eng maar in de praktijk valt het reuze mee. Natuurlijk sturen wij u niet zomaar met een doos spuiten en naalden naar huis. Wij zullen u voordoen hoe u de insuline uit het flesje opzuigt en hoe u het onder de huid in moet spuiten. Bij de hond wordt aangeraden om 2 x per dag, met 12 uur tussentijd, een injectie met Caninsulin® te geven. Het exacte behandelschema wordt door uw dierenarts in overleg met u gemaakt, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de dagindeling van de persoon die de hond behandelt.
Het vinden van de juiste dosis
Omdat niet precies bekend is hoe groot het insulinetekort bij uw hond is, moet de juiste dosering worden vastgesteld. Anders gezegd: uw hond moet worden ingesteld. Aan de hand van het gewicht van uw huisdier zal de dierenarts bepalen hoeveel insuline in eerste instantie moet worden gegeven. Het insulinepreparaat dat voor honden wordt gebruikt heet Caninsulin®.
De dierenarts zal aan de hand van het gewicht van uw hond een begindosis Caninsulin® uitrekenen. Door op vaste tijden na de insulinetoediening het bloedglucosegehalte te meten met behulp van een glucosemeter kan de dierenarts zien of deze dosis nog moet worden bijgesteld. Dit houdt in dat het bloedglucosegehalte regelmatig moet worden gecontroleerd. Eventueel kunnen wij u leren om zelf bloed af te nemen en zo thuis het bloedglucosegehalte te meten.
Als eenmaal de juiste dosis insuline is gevonden, zal de hond snel herstellen. De hond wordt levendiger en het vele drinken en plassen zal afnemen. Ook kan het aantal controles nu worden verminderd. Regelmatige controle blijft echter wel noodzakelijk, want na verloop van tijd kan de behoefte aan insuline veranderen en kan een aanpassing van de dosering nodig zijn. Als uw hond eenmaal goed is ingesteld, kan het een normaal leven leiden.
Voeding
Het is belangrijk dat de hond dagelijks een zelfde hoeveelheid voedsel van een zo constant mogelijke samenstelling krijgt. De hond moet vlak voor iedere insuline-injectie een maaltijd krijgen. Als de hond niet wil eten of nuchter moet blijven voor bijvoorbeeld een operatie mag slechts een derde deel van de normale insulinedosis worden toegediend. Om deze reden wordt insuline altijd pas na de maaltijd toegediend. Als de hond om wat voor reden dan ook niet wil eten, kan dan namelijk nog de dosis insuline worden teruggebracht. Als eerst insuline wordt toegediend en de hond vervolgens niet wil eten, kan de dosis insuline niet meer worden aangepast. Voor honden met suikerziekte is speciaal dieetvoer verkrijgbaar. Dit voer is rijk aan voedingsvezels en ondersteunt de therapie met Caninsulin®.
Regelmatig voedingspatroon en dieet
Omdat de hoeveelheid insuline is afgestemd op de hoeveelheid glucose die uw dier op een dag nodig heeft, is regelmaat in de voeding belangrijk. Het is van belang dat uw hond dagelijks een zelfde hoeveelheid voedsel van een zo constant mogelijke samenstelling krijgt. Bij een plotselinge toename in de dagelijkse activiteit verbrandt de hond meer glucose. Dit kan tot gevolg hebben dat het bloedglucosegehalte sterk daalt en een zogenaamde hypoglycemie ontstaat (zie ook: "te laag bloedglucosegehalte").
Regelmatig leefpatroon
Om exact dezelfde redenen als bij het voedingspatroon, is ook een regelmatig bewegingspatroon belangrijk. Immers, bij een onregelmatig bewegingspatroon zal de glucosebehoefte en dus ook de insulinebehoefte varieren.
Behandeling van onderliggende ziekten
Omdat bij de hond suikerziekte vaak wordt veroorzaakt door andere ziekten, bepaalde medicijnen of door de hormonale veranderingen na de loopsheid en omdat deze achterliggende oorzaken de behandeling van suikerziekte bemoeilijken, moet naar de oorzaak voor het ontstaan van suikerziekte worden gezocht. Er moet gecontroleerd worden of de hond niet lijdt aan het syndroom van Cushing. Daarnaast kan een hond met suikerziekte beter niet met bijnierschorshormonen, zoals prednisolon en dexamethason, worden behandeld. Als de eierstokken van een teef nog niet zijn verwijderd, is het verstandig dit alsnog te doen. Eventueel overgewicht van de hond moet op verantwoorde wijze worden bestreden.
De tabletten die bij mensen worden gebruikt om de insulineproductie te stimuleren werken bij de hond met suikerziekte vrijwel nooit. In tegendeel, deze tabletten zullen de ernst van de suikerziekte op den duur doen toenemen en ze worden daarom bij honden bij voorkeur niet gebruikt.
De vooruitzichten
Meestal kan de hond door een regelmatig leefpatroon en door behandeling met het insulinepreparaat Caninsulin® een vrijwel normaal leven leiden. De levensverwachting van een goed ingestelde hond met suikerziekte is dan ook vergelijkbaar met die van een dier zonder deze ziekte.
Als een teef vlak na de loopsheid suikerziekte ontwikkelt, is het mogelijk dat het op korte termijn verwijderen van de eierstokken leidt tot verdwijnen van de suikerziekte. Deze honden moeten wel goed in de gaten worden gehouden, omdat de kans dat deze hond later alsnog suikerziekte ontwikkelt wel aanwezig is.
Complicaties
1. Te laag bloedglucosegehalte (hypoglycemie)
Oorzaken
De belangrijkste complicatie van de behandeling van een suikerziektepatiënt met insuline is een te laag bloedglucosegehalte. Insuline heeft een verlagend effect op het bloedglucosegehalte. Als er meer insuline wordt toegediend dan nodig is, kan het bloedglucosegehalte te laag worden. Hoewel dit niet vaak voorkomt, is het belangrijk dat u weet hoe u in een dergelijke situatie het beste kunt handelen.
De belangrijkste oorzaken voor het ontstaan van een te laag bloedglucosegehalte zijn:
- Opname van minder voedsel in combinatie met de gebruikelijke insulinedosering.
- Plotselinge toename van het glucoseverbruik door verhoogde activiteit.
- Een te hoge dosering insuline.
- Een normale dosering insuline, wanneer de behoefte ineens is afgenomen.
Gevolgen
Bij een te laag bloedglucosegehalte krijgen de hersenen te weinig brandstof. Dit kan levensbedreigend zijn en daarom is het belangrijk dat u de verschijnselen herkent.
Symptomen
Een hond waarvan het bloedglucosegehalte laag begint te worden kan onrustig of juist sloom zijn en/of op onverwachte tijden honger hebben. Als het bloedglucosegehalte nog verder zakt begint de hond te rillen of vreemde bewegingen (omvallen, trappelen met de poten) te maken. Uiteindelijk zal de hond in een diepe slaap zakken, waaruit het slecht of niet wakker te maken is. Deze situatie is op elk tijdstip van de dag mogelijk, maar doet zich meestal 3 tot 7 uur na de insulinetoediening voor.
Samenvattend zijn de verschijnselen van een hond met een te laag bloedglucosegehalte:
- honger op onverwachte momenten
- onrustig of juist sloom
- trillen of rillen
- vreemde bewegingen (omvallen, trappelen met de poten)
Wat te doen bij verschijnselen van een te laag bloedglucosegehalte?
Omdat een te laag bloedglucosegehalte levensbedreigend is moet ervoor worden gezorgd dat het bloedglucosegehalte zo snel mogelijk weer gaat stijgen. Als uw hond de verschijnselen van een te laag bloedglucosegehalte vertoont, moet direct een maaltijd worden gegeven. Als de hond niet meer in staat is om de maaltijd op te eten, moet zo snel mogelijk druivensuiker of een druivensuiker-oplossing worden gegeven. U geeft hiervan ongeveer 1 gram druivensuiker per kilogram lichaamsgewicht. De oplossing kunt u voorzichtig in de wangzak gieten, het poeder kunt u op het mondslijmvlies - vooral op en onder de tong - wrijven. Als de hond niet direct verbetert na de toediening van druivensuiker in de bek, is het heel belangrijk om direct contact op te nemen met de dierenarts.
Als herstel wel optreedt, moet u de hond alsnog een maaltijd aanbieden. Vervolgens de hond gedurende meerdere uren goed in de gaten houden om na te gaan of de verschijnselen opnieuw
optreden. Om een hernieuwde daling in het bloedglucosegehalte te voorkomen, moet met regelmatige tussenpozen een maaltijd worden gegeven. Vóór de volgende insuline-injectie moet met de dierenarts worden overlegd over de hoeveelheid insuline die moet worden toegediend.
2. Somogy-effect
Het somogyeffect is een bijzonder verschijnsel dat kan ontstaan als de bloedsuikerspiegel een paar keer te hoog is bij meting. De dosering insuline wordt dan verhoogd met als gevolg dat de glucose spiegel harder daalt. Als de glucosespiegel dan te laag wordt, gaat het lichaam dit compenseren en schiet de glucose juist weer extra hard omhoog. Bij de volgende meting is de glucose dan wellicht nog weer hoger en gaat men nog weer hoger insuline doseren. Het grote gevaar van dit steeds groter wordende jojo-effect is de uiteindelijke levensbedreigende hypoglycemie.
U kunt dit voorkomen door nooit zelf op eigen initiatief te verhogen of verlagen, maar dat altijd in overleg met ons te doen. Elke goede dierenarts zal dit effect tijdig herkennen.
3. Niet of slecht willen eten
Indien uw hond niet wil eten, dan spuit u slecht 1/3 van de normale dosering. Houdt dit langer dan 2 dagen aan, neemt u dan contact met ons op.
Heeft u een hond met suikerziekte, dan bent u bij ons op het juiste adres voor een prima begeleiding en behandeling. Overleg voor suikerpatienten is altijd mogelijk, wij hebben liever dat u een keer teveel belt dan een keer te weinig!